Auteur: AL. Brindley
Tijdens de zeven maanden die verliepen tussen de toevallige ontdekking bij ontginningswerkzaamheden in augustus 1927 en Van Giffens opgraving in maart 1928, werd de plaats van het vernielde hunebed D6a regelmatig bezocht door verzamelaars. Dit wordt zowel vermeld door A. van Veldhuizen (1933: pp. 32 en 38-39), wiens landgoed aan de overkant van de weg lag, als door Van Giffen (1944: p. 99) in zijn publicatie van opgraving en vondsten. Van Veldhuizen beschrijft o.a. hoe een onbekend gebleven verzamelaar een gave stenen hamer opgroef, en dat zijn zoon, behalve scherven, ook pijlpunten, een stenen beitel en een plat, driehoekig steentje met doorboring opraapte. Die verzameling van Van Veldhuizen jr. is door hem beschreven in een brief van 16 september 1944 aan Van Giffen, die bewaard wordt in het brievenarchief van het GIA
Het doel van dit artikeltje is de vondsten van de collectie-Van Veldhuizen bekend te maken.
Het volledige artikel is te lezen in Paleo-aktueel nr. 11 1999 https://ugp.rug.nl/Paleo-aktueel/article/view/36498/33947