Duizenden jaren lang hebben de hunebedden in het Noord-Nederlandse landschap gestaan. Er werd in vroegere tijden niet al te veel aandacht aan besteed. Ongetwijfeld hebben mensen in het verre verleden allerlei gedachten gehad bij de ‘stapels stenen’ en wellicht hebben er rituelen plaats gevonden. We weten er weinig van. Dat veranderde toen in 1731 de paalworm actief werd.

De dijken bezwijken
Tot in de 18e eeuw stonden voor de dijken in voornamelijk het Zuiderzeegebied (het hedendaagse IJsselmeer) een dubbele rij palen. Deze zorgden ervoor dat de dijken niet konden afkalven. De paalworm, die gaten boort in hout, zorgde ervoor dat de palen werden aangetast en zwak werden. Er moest op dat moment een oplossing gevonden worden. Nadat allerlei ideeën de revue passeerden werd men het eens dat blokken steen de afkalving moesten voorkomen. De dichtstbijzijnde plek waar veel stenen lagen was het noorden van Nederland en vooral Drenthe. Later werden ook scheepsladingen met stenen uit Noorwegen, Zweden, Duitsland en andere locaties in het noorden van Europa naar de Zuiderzee gebracht.


Handel in zwerfstenen
Er ontstond een levendige handel in grote zwerfstenen. Ze werden verzameld en met karren naar een plek gebracht waar ze op een boot konden worden geladen om ze vervolgens naar de Zuiderzee te brengen. Enorme hoeveelheden stenen verdwenen zo uit het Drentse landschap. Aangezien de meesten in die tijd nog niet veel betekenis toekenden aan de hunebedden werd het door de stenenzoekers gezien als een mooie ‘groeve’ waar de stenen konden worden weggehaald om mee te gaan in de vrachten voor dijkversterking. Vaak waren de stenen te groot en werden ze eerst in kleinere stukken gehakt. Zo zijn er helaas heel wat hunebedden gesneuveld, soms helemaal, soms gedeeltelijk. Op sommige hunebedden zijn de gaten van het klieven en het buskruit van de stenen nog te zien.

De eerste wet ter bescherming van de hunebedden
De provincie zag dit alles aan en heeft nog net op tijd ingegrepen. Op 21 juli 1734 werd een ‘Resolutie’ van kracht waarin stond dat het verboden werd om markestenen (grensstenen tussen gemeenten) en hunebedden weg te halen. Er stonden hoge straffen op als het toch gebeurde. Deze Resolutie was de eerste archeologische monumentenwet in Nederland en de tweede ter wereld (Zweden had al een dergelijke wet in 1666).
De wet werd van kracht maar helaas werden er toch nog links en rechts door de boeren stenen weggehaald van de hunebedden. Het was immers een goede bron van inkomsten. Het kon ook gemakkelijk omdat er in het Drentse landschap weinig controle was.
Er waren opnieuw stenen nodig – dit keer voor wegenbouw
Eind 18e eeuw kwam er een nieuwe methode om wegen aan te leggen. Die bestonden voor een deel uit gruis van zwerfstenen in combinatie met hele zwerfstenen. In 1821 werd er een plan gemaakt om 1400 km aan Nederlandse wegen op deze manier aan te leggen. Hier waren onvoorstelbare hoeveelheden keien voor nodig. Er ontstond opnieuw in Drenthe een enorme industrie rondom de keien. Het ging dit keer om alle keien, groot en klein. Er waren veel mensen betrokken bij het verzamelen van de keien, dat gebeurde eerst door ze te rapen op het oppervlak en daarna met prikstokken zodat ook de dieperliggende keien werden opgespoord. Deze keien gingen met karren naar het Hunzegebied waar vanwege de veenwinning al kanalen en havens waren aangelegd. Vele boten gingen met keien naar de grotere plaatsen waar de keien in kleine stukjes werden gehakt. Vaak ook werden de keien al in het gebied zelf vergruisd zoals in het armenhuis in Borger, waar nu het Hunebedcentrum in is gevestigd.


Door deze nieuwe keienhonger vanaf het eind van de 18e eeuw en vooral ook in het begin van de 19e eeuw zijn ondanks de wet veel keien van hunebedden en ook complete hunebedden verdwenen. Vaak ook zijn de kleinere stenen bij de hunebedden, waaronder de stopstenen die tussen de grote stenen zaten, weggehaald. Daardoor zijn veel hunebedden verzakt en in elkaar gezakt.
Al met al zijn vele hunebedden gedeeltelijk of helemaal gesloopt. Wat we nu nog zien in het landschap zijn restanten van wat het ooit was. We moeten daarbij dus beseffen dat de meeste hunebedden tot aan de 17e eeuw nog redelijk intact waren.
Nieuwe wetten – nieuw beleid
Zoals al eerder gezegd was de eerste wet om ze te beschermen al in 1734 opgesteld. In 1790 is deze nog eens opnieuw van kracht voorzien. In 1809 is het in de periode van koning Lodewijk Napoleon nog verder aangescherpt. Vanaf deze tijd is het ook verboden om te graven in hunebedden. Ondanks de wetgeving verdwenen er toch nog veel hunebedden zoals eerdergenoemd.
In 1846 werd een nieuwe verordening uitgevaardigd. De eerste vier hunebedden werden toen opgekocht door de provincie Drenthe (daarvoor waren ze allemaal in particuliere handen). Het bleef nadien een tijdje rustig.
Oldenhuis Gratema
Twintig jaar later kwam er een nieuwe impuls door Lucas Oldenhuis Gratema, Staten- en Tweede-Kamerlid. Door zijn toedoen werden hunebedden die niet door schenking of voor een symbolisch bedrag in handen kwamen van de provincie opgekocht door het Rijk. Door deze actie waren in 1869 al 45 hunebedden in handen van de overheid. De laatste aanschaf door het Rijk vond plaats in 1880 (D6 bij Tynaarlo). Alleen D44 bij Emmen (Westenesch) bleef particulier tot aan de dag van vandaag.

Oldenhuis Gratema ging erg enthousiast te werk. Hij vond ook dat er restauraties nodig waren. Dat gebeurde op een bijzondere wijze. Zo ging hij bij een aantal hunebedden de heuvels weggraven. Hij dacht dat het stuifzand was dat er tegenop was gewaaid. Het waren echter de oorspronkelijke grafheuvels die al die duizenden jaren daar al hadden gelegen. De laatste authentieke hunebedden met grafheuvels zijn op deze wijze uit het Nederlandse landschap verdwenen. Hij heeft bij een aantal hunebedden ook stenen teruggelegd op de plek waarvan hij dacht dat ze daar hoorden. Dat bleek ook achteraf niet zo’n goede keus. Hij deed het echter allemaal met de beste bedoelingen.
Hij was erg trots op zijn werk en vertelde dat ook op diverse congressen in het buitenland. Daar werd echter met afschuw op gereageerd waardoor op een gegeven moment in Engeland werd besloten door de ‘Society of Antiquiries’ om een tweetal geleerden naar Drenthe te sturen om onderzoek te doen naar de hunebedden voordat alles zou zijn vernietigd. Deze onderzoekers waren Lukis en Dryden. Zij hebben in een maand 40 hunebedden onderzocht en vastgelegd in tekeningen.

Nieuwe interesse, de toerist komt
In de 19e eeuw kwam er nieuwe interesse voor de hunebedden. Dit keer door toeristen en schoolkinderen. Doordat er betere verbindingen tot stand kwamen door de spoorwegen werd Drenthe beter bereikbaar. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw kwamen er betere schoolboeken. De hunebedden hebben vanaf het begin van deze nieuwe leermethoden een plekje in het onderwijs gekregen waardoor de interesse toenam. Eerst bij de elite en later kwamen er meer en meer. Toen de bezoekers toenamen kwamen er simpele borden bij de hunebedden te staan en konden mensen de vondsten bewonderen in het Drents Museum dat in 1854 de deuren opende.
Vanaf ongeveer 1900 kwamen de eerste schoolplaten met daarop hunebedden in de schoolklassen te hangen en werden de eerste ansichtkaarten gemaakt. Daardoor groeide de interesse nog meer.


Holwerda
Los van een toename in bezoekers gebeurde er een tijd lang niets met de hunebedden. Pas in 1912 kwam er weer interesse toen J.H. Holwerda, leraar klassieke talen, vanuit Leiden naar Drouwen kwam. Hij deed onderzoek naar diverse hunebedden. Hij zorgde ervoor dat er in diverse media, van wetenschappelijke tijdschriften en boeken tot platenatlassen, artikelen, platen en foto’s verschenen. Door zijn werk kwam er weer meer interesse. Hij was min of meer de eerste ‘archeoloog’ die op een semi-wetenschappelijke manier te werk ging.

Van Giffen
Na Holwerda kwam Van Giffen in beeld. Hij werd de eerste conservator bij het Drents Museum en kreeg later andere functies in Nederland. Zo heeft hij onder andere het ROB (Rijksdienst voor het Oudheidkunstig Bodemonderzoek) opgericht en in 1920 het Biologisch-Archaeologisch Instituut (BAI), het huidige Groninger Instituut voor Archeologie (GIA/RUG). Hij begon met het opgraven van een flink aantal hunebedden en ook restaureerde hij er een flink aantal. Hij heeft ervoor gezorgd dat er terreinen rondom de hunebedden werden aangekocht. Hij beplantte deze terreinen met passende vegetatie. Hij plaatste grenspaaltjes van basalt, zette nieuwe borden neer en nummerde alle hunebedden (de bekende D-nummers) die ook op een plaquette op een grote steen bij ieder hunebed kwamen te staan. Hij heeft de meeste hunebedden gerestaureerd en heeft ook een zogenaamd educatief hunebed gemaakt, dat is wat we nu kennen als de Papeloze Kerk in Schoonoord.

Er valt met de hedendaagse kennis wel wat op te merken op de methoden van Van Giffen maar we kunnen wel stellen dat zonder zijn inspanningen de hunebedden er nu een stuk slechter bij zouden liggen. Zijn grote werk is de Hunebeddenatlas die in 1925-1927 verscheen. Ook tijdens WO II werkte hij door. In deze periode wilden de Duitsers een vliegveld aanleggen bij Havelte. Om dat voor elkaar te krijgen moesten hunebed D53 verdwijnen. Van Giffen kreeg het voor elkaar dat de Duitsers de stenen van het hunebed in een groot gat hebben gelegd. Na WO II konden de stenen weer naar boven worden gehaald en is het hunebed opnieuw in elkaar gezet. Van Giffen heeft een hele nieuwe generatie archeologen opgeleid en velen zijn in zijn gedachten verder gegaan. Hij overleed in 1973. We hebben veel aan hem te danken.


Werkgroep hunebedden
Tien jaar na het overlijden van Van Giffen werd op initiatief van het Rijk de Werkgroep Hunebedden opgericht. Dit was een groep van deskundigen en betrokken instanties die de bescherming van de hunebedden tot doel had. Het werd voorgezeten door R.H.J. Klok. Door zijn toedoen werden alle hunebedden die nog niet wetenschappelijk waren onderzocht in de jaren tachtig van de vorige eeuw voorzien van een bodem van grasbeton zodat niemand illegaal kon graven in de hunebedden. Ook werd in die tijd bepaald dat er drie soorten hunebedden waren. Dat waren A, B en C- hunebedden. De A- hunebedden werden het meest bezocht en daar moest de infrastructuur voor bezoekers optimaal zijn, B- hunebedden worden minder bezocht en daar kwamen minder voorzieningen en dan de C- hunebedden die in de luwte bleven. Er werden in deze tijd summiere informatiepanelen bij de hunebedden gezet (de zogenaamde ijzeren scherven) en er verscheen een gids.
Hunebedcentrum
In de jaren tachtig van de vorige eeuw is ook het Hunebedcentrum opgericht. Het ligt pal naast het grootste hunebed van Nederland. De stichting die dit museum beheerd heeft als doel door middel van communicatie en educatie ervoor te zorgen dat de hunebedden beschermd worden voor de lange termijn. Door de loop van de tijd is het Hunebedcentrum uitgegroeid tot een nationaal en internationaal centrum voor hunebedden en megalithische culturen. In januari 2018 wordt een geheel nieuwe actuele expositie geopend.

Hunebeddenbeheergroep
De Werkgroep Hunebedden heeft in 2000 een doorstart gemaakt en bestaat nog altijd, alleen wel in een andere samenstelling. Het heet tegenwoordig de Hunebeddenbeheergroep en bestaat uit de RCE (Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed), de Provincie Drenthe, het Drentse Landschap (als beheerder van een groot deel van de hunebedden), Staatsbosbeheer (als beheerder van het andere deel van de hunebedden) en het Hunebedcentrum. De Hunebeddenbeheergroep komt een paar keer per jaar bij elkaar om te bespreken wat er aan maatregelen moet worden gedaan om de hunebedden te beschermen. Regelmatig komt het voor dat er vuurtjes bij hunebedden worden gestookt met als gevolg dat er stenen knappen, dat er graffiti op de stenen wordt geverfd, dat er stenen van hun plek worden gehaald enz. Er wordt in deze groep besproken welke maatregelen er nodig zijn om ze schoon te houden, te restaureren en dergelijke. Een aantal jaren geleden heeft er een project plaatsgevonden onder de noemer ‘Hunebedden, een wereld te winnen’. In dat kader is er een document gemaakt waarin wensbeelden zijn gezet over de hunebedterreinen. Ook zijn er nieuwe informatiepalen gekomen bij alle hunebedden (de A, B en C- hunebedden bestaan niet meer), is er een reisgids gemaakt, is er een website gekomen en zijn er flyers gemaakt. Deze producten zijn nog steeds actueel. Ook heeft de Hunebeddenbeheergroep een Hunebed EHBO samengesteld. Dat is een document voor partijen die zich bezighouden met hunebedden. Als er iets gebeurd dan moet het direct duidelijk zijn wat er moet gebeuren.


Hedentendage
Anno 2017 staat het thema hunebedden meer dan ooit in de schijnwerpers. Meer en meer toeristen vinden hun weg naar de hunebedden, waarbij vooral D27 bij Borger en D53 en D54 bij Havelte erg populair zijn. Het thema is een van de speerpunten in het toeristisch marketingbeleid van de provincie Drenthe. Marketing Drenthe heeft ervoor gekozen om de provincie ‘de Oerprovincie’ van Nederland te noemen. Het is daarnaast het eerste onderwerp in de geschiedeniscanon van Nederland waardoor bijna in het heel Nederland kinderen het onderwerp krijgen aangereikt tijdens het geschiedenisonderwijs.

We zien ook een toename van buitenlandse gasten. Tot 10 jaar geleden waren de hunebedden vooral een Nederlands toeristisch thema. Dat is anno 2017 niet meer het geval. Duitsers, Belgen, Amerikanen, Chinezen enz. weten intussen hun weg te vinden naar de oudste monumenten van Nederland. In dat kader is het nodig om de hunebedden opnieuw te positioneren. Te lang vonden we in Drenthe dat de hunebedden deels als ‘speeltuin’ mochten worden gebruikt. Daarmee is het beeld vertroebeld van de eigenlijke betekenis van de monumenten. Het is tijd om de hunebedden weer te zien wat het zijn, grafmonumenten gebouwd door onze voorouders voor hun eigen voorouders. Ze zijn uniek, bijzonder, iconisch en dienen respectvol te worden behandeld. In dat kader kan de discussie over het wel of niet beklimmen van het grootste hunebed (D27) in Borger worden gezien.

Dit hunebed heeft een voorbeeldfunctie en staat pal naast het Hunebedcentrum dat in de vorige eeuw in het leven is geroepen om door middel van communicatie en educatie het verhaal te vertellen over de hunebedden om ze daarmee te beschermen voor de toekomst. Het is vreemd als in het museum het verhaal verteld wordt over de hunebedbouwers en dat 50 meter verderop het grootste hunebed tot speeltuin is gebombardeerd. De vraag is of we het grootste hunebed (en uiteraard ook alle andere hunebedden) willen neerzetten als speeltuin of als ‘Rembrandt’ van de prehistorie. De komende jaren zullen we in Drenthe zien dat er meer en meer nationale en vooral internationale bezoekers naar de hunebedden komen. We moeten daarop voorbereid zijn. Of een verbodsbordje voor het niet beklimmen van hunebedden voldoende is is de vraag. Er wordt door de beheerder het Drentse Landschap, het Hunebedcentrum en de deelnemers van de Hunebeddenbeheergroep gekeken hoe het zich ontwikkeld om, als het nodig is op tijd maatregelen te nemen om de hunebedden te beschermen.

Bron: Hunebedden, monumenten van een Steentijdcultuur. Door Evert van Ginkel, Sake Jager en Wijnand van der Sanden. 1999