Enkele jaren geleden is door Het Drentse Landschap en het Hunebedcentrum een campagne gestart waarbij de boodschap was om niet op een hunebed te klimmen. Dat heeft veel discussie opgeleverd. Gelukkig nu na een aantal jaren zijn de meeste bezoekers bij het grootste hunebed in Borger zich bewust van deze kwestie en klimmen niet meer op het monument. Het leek een nieuwe boodschap maar onlangs las ik in een boekje uit 1932, geschreven door M.G. Warffemius (‘Hunebedden en Grafheuvels”) een tekst waarin al iets dergelijks wordt gezegd. Het is dus niet iets van deze tijd, het is een boodschap die al bijna 100 jaar geleden aan bezoekers werd verteld. De tekst in het boekje is prachtig om te lezen en daarom zet ik hem hieronder neer:
De wandelaar en het hunebed.
Wandelaar, die met uw fototoestel op ’t hunebed aftrekt, of op een der kransstenen van uw wandeling komt uitrusten en van uw bananen, sinaasappelen of andere tropiese en subtropiese vruchten geniet, hoe hoog in beschaving zijt gij gestegen, vergeleken bij d eerste bewoner dezer plek, van wiens pover kunnen gij de puinhoop voor u ziet. Zonder speer of ander wapen, maar toch veilig en rustig, goed beschut door kleding en schoeisel, staat gij daar met producten van over zee en uit verre landen onder uw bereik. Een auto of ander krachtvoertuig heeft u wellicht nader gebracht tot dit monument uit het begin onzer beschaving.
Welk een afstand van dit sobere begin tot aan onze weergaloos knappe tijd. Laten wij niet te veel stoffen op onze vooruitgang!
Als wij afzien van ons technies kunnen – radio, vliegmachine, mitrailleur – en wij lette op de eigenlike, menselike, beschaving, op datgene, wat de mens aan menselikheid won in de lange loop der eeuwen, – broederschap, gemeenschapszin, begrip van en eerbied voor het leven – dan past ons een gevoel van bescheidenheid.
Wel was het begin onzer beschaving eenvoudig: de opeenstapeling van wat reuzenstenen vormde het enige bouwwerk. Het eerste povere kunnen kwam daarin tot uiting. Maar bedenk, als ge meer of minder belangstellend om de ‘dikke stenen’ heen loopt, dat het de eerste gemeenschapsgedachte was, die haar uiting vond in de gemeenschappelijke bouw van dit gemeenschappelijke graf. En juist aan de gemeenschapsgedachte ontlenen we onze menselikheid. Lost de gemeenschap zich op in individuen, dan wordt de mens weer een wolf voor zijn evenmens. In hoever de mens van onze tijd een wolf dan een broeder voor zijn naaste is, moet de lezer voor zich zelf beoordelen. Hoe dit oordeel ook uitvalt, in elk geval zult ge tot de erkenning moeten komen, dat beschaving, menswording, langzaam voortschrijdt.
Ge beaamt dit misschien, omdat er een zo’n ontzettend lange tijd ligt tussen ons en de mensen, die deze reuzenstenen tot een mausoleum opeen stapelden.
Hoe lange tijd is dit wel? Hoe oud is dit monument? Verschrikkelijk oud!
Wel veertig eeuwen liggen er tussen deze eerste uiting van menselik besef en onze kultuur. Maar in het gezicht der eeuwigheid en voor de loop van de geschiedenis, is dit niet zo heel veel. Het is ontzettend land, als ge de tijd bij jaren telt; dan is veertig duizend jaren een onoverzienbare reeks. Maar de beschaving gaat niet bij jaren vooruit, doch bij geslachten. Een nieuw geslacht – en niet eens elk nieuw geslacht – geeft aan de maatschappij een ander aanzien. In een eeuw treden drie geslachten op. Honderd en twintig maal heeft de mensheid zich dus verjongd sinds ze hier begon te worstelen, om boven het onbewuste, dierlike bestaan uit te komen. Honderd en twintig maal is de fakkel van het grote licht der menselikheid overgegaan aan een jonger geslacht. Honderd en twintig trappen omhoog is nog niet zo heel veel.
Wij zijn dan ook nog niet zo heel ver gevorderd. Vergelijk nog eens de twee beschavingen.
Toen, lang geleden, was het hunebed het middelpunt van de eerste samenleving. Een gewijde plek, waar men afscheid nam van zijn doden en waar ook de saamhorigheid tussen de levenden tot uiting kwam.
Bezoek het Havelter hunebed nu eens op een mooie Zondag in de zomer. Als ge het dan treft als ik, dan vindt ge er een auto tot binnen de krans gereden. Een groep schreeuwende kinderen speelt nalopertje over de dekstenen. Mama’s en papa’s zitten aan de voet, tegen de zijstenen geleund en verspreiden papieren, bananenschillen, olienotendoppen, zilverpapier, sigarettendoosjes om zich heen. De oudste zoon, die een fototoestel gekregen heeft, neemt een allerleukste kiek van het huiselijk tafereeltje en werpt achteloos het zwart- oranje papiertje van het filmpak bij de vele, die er al rond dwarrelen. Een ander beschaafd mens is bezig met een scherpe steen enkele letters op het monument te krassen.
Zo gebruikt de mens van onze hoge beschaving zijn gemeenschappelijke eigendommen.
Als gij, wandelaar, de gewijde grond, de grond die onze eerste verheffing zag, betreedt, toon dan uw beschaving. Klim niet boven op het monument; kruip niet in de kelder; laat uw boterhammenpapier niet in de omtrek waaien; gooi het zwarte papiertje van uw filmpak niet achteloos achter u; berg uw bananenschillen, olienotendoppen, sinaasappelafval, uw legen sigarettendoosje, het zilverpapier van uw stukje chocola, (dat de bezoeker) blijkbaar juist bij het monument moet genieten), in uw tas en deponeer uw beschavingsafval daar, waar vuilnishopen en mestvaalten aangelegd worden; maar niet in de onmiddelijke omgeving van het monument.
Schrijf, kras of hak uw naam niet op of in de stenen. Wat heeft monumenten beklad gewoonte toch voor zin? ’t Schijnt bij onze kultuur te horen. Zouden de schenners en bekladders onze gedenktekens menen, dat zij hun naam door een dergelijke euveldaad vereeuwigen? Dan toch zeker om bij het nageslacht te boek te staan als mensen, die geen eerbied hebben voor wat een ander heilig is; als lieden , die hun handen niet kunnen afhouden van gemeenschappelike eigendommen. De gemeenschapsgedachte, het kenmerk van beschaving, is bij dergelijke ijdele en slordige mensen nog niet sterk ontwikkeld.
Op U, wandelaar, bezoeker tot een hunebed, doe ik een zeer ernstig bezoek. Toon uw beschaving! Maak U niet schuldig aan de zonde der bekladding! Maak de omgeving van het belangrijk monument niet tot een mesthoop of vuilnisbelt.
Gelukkig liggen de meeste hunebedden niet aan drukke verkeerswegen. Het kost enige inspanning, om ze te bereiken. Die inspanning waarborgt meestal voldoende echte belangstelling. En de goede belangstelling voor onze monumenten is in den regel de beste waarborg voro het ongeschonden behoud ervan.
De Havelter bedden liggen echter vlak bij een grote verkeersweg. De auto’s rijden soms tot tegen de stenen aan. Het monument wordt gebruikt voor speeltuin of cafe terras. Ge denkt misschien dat ik overdrijf, omdat gij bij uw bezoek het terrein in een vrij ordelike staat hebt aangetroffen.
Dan zijt ge waarschijnlik juist bij de hunebedden geweest enige dagen nadat een troep A.J.C.ers, die op de Havelterberg een kamphuis bezitten, een middag van hun kampweek hebben gegeven om het terrein te reinigen. ’n Enkele keer per jaar dalen deze jongens en meisjes de berg af, voorzien van een grote mand en verzamelen alle moderne beschavingsoverblijfselen.
Voor u lezer van dit boekje, zal de tocht dier jongens en meisjes, om de zonde onzer kultuur uit te wissen, niet nodig zijn. Ik vertrouw er op, ne ge weet, dat het hunebed eens een heilige plaats was, dat ge het met belangstelling en daarna met eerbied zult benaderen.
Ik hoop, dat dit ruim veertig eeuwen oude monument tot U zal spreken van de zeer langzame gang der beschaving, die op onze hoogte gelukkig haar toppunt nog niet heeft bereikt.
Tekst M.G. Warffemius, 1932 uit Hunebedden en Grafheuvels, pagina 76 t/m 80