7 vragen over hunebedden

1 Wat zijn hunebedden? 2 Waar vinden we hunebedden? 3 Wie bouwden de hunebedden? 4 Wie zorgt er nu voor de hunebedden? 5 Wie doet er onderzoek naar de hunebedden? 6 Welke publicaties zijn er over hunebedden? 7 Wie zitten er in de hunebedbeheergroep?

1 Wat zijn hunebedden?

‘Hunebedden’ is de naam die gebruikt wordt voor de stenen grafkamers uit de Nieuwe Steentijd (Neolithicum) die in Noord-Nederland voorkomen, in het bijzonder in Drenthe. Ze dateren uit de middenfase van het Neolithicum (3400-2850 v.Chr.). De naam hunebed is al sinds de 17de eeuw in zwang voor de stenen grafkamers, Nederlands oudste zichtbare monumenten. Een hunebed bestaat uit een reeks trilitons of ‘jukken’ – dat wil zeggen een combinatie van twee draagstenen en een deksteen – met altijd een sluitsteen aan beide korte einden, vaak een korte toegang (portaal) in het midden van een van de lange zijden en soms een steenkrans om de heuvel heen. De gaten tussen de draagstenen waren met stopstenen opgevuld. Dit stenen bouwsel was voor het grootste deel door een aarden heuvel aan het oog onttrokken. Onderzoekers denken dat alleen de toppen van de dekstenen boven die aarden heuvel uitstaken. 

Hunebedden zijn er in soorten en maten. Het kleinste hunebed staat in Bronneger en heeft maar twee dekstenen, het grootste is te vinden in Borger en heeft er niet minder dan negen. En dan is er nog het zogeheten langgraf in Emmen, dat bestaat uit twee kleine hunebedden die omgeven zijn door een ovale steenkrans met een diameter van 40 m.
Hunebedden dienden als grafkamers. Gedurende vele generaties zijn er doden in deze grafkamers bijgezet. Het waren dus collectieve graven, maar geen graven waar alle doden werden bijgezet. De details kennen we niet want de menselijke resten zijn volledig vergaan. Wat overbleef zijn de stenen gereedschappen, de sieraden en het aardewerk dat de doden meekregen.
Sommige doden uit de tijd van de hunebedden werden in een steenkist begraven, andere in een simpele kuil (vlakgraf). Waarom dit onderscheid werd gemaakt is een vraag waarop archeologen het antwoord schuldig moeten blijven

2 Waar vinden we hunebedden?

Hunebedden zijn te vinden in Drenthe en – in mindere mate – in Groningen. Er zijn nog 54 hunebedden over, waarvan 52 in Drenthe en 2 in Groningen. Van de Groningse hunebedden staat er nog één op zijn oorspronkelijke plaats, het andere is overgebracht naar Muzeeaquarium in Delfzijl. 

Alle hunebedden zijn genummerd, voorafgegaan door een Letter die de provincie aanduidt. G1 ligt dus in Groningen, D1 in Drenthe. De meeste Drentse hunebedden liggen op de Hondsrug, de rug die het Drents plateau begrenst en waarachter zich het Hunzedal en het veenkoloniale gebied uitstrekken.
Lang niet alle hunebedden die ooit in Noord-Nederland gebouwd zijn, zijn bewaard gebleven. Van diverse plekken is bekend dat er ooit een hunebed heeft gestaan maar daarvan is niets meer te zien. Het grafmonument is afgebroken om de stenen elders te kunnen hergebruiken. De meeste zijn voor 1734 gesneuveld, want toen vaardigde het bestuur van Drenthe een resolutie uit die het vernielen van hunebedden verbood. Die resolutie hoort tot een van de oudste monumentenwetten. In het archeologisch reservaat De Strubben-Kniphorstbosch zijn nabij hunebed D8 de plekken van twee verdwenen hunebedden aangegeven met een laag heuveltje. Op andere plaatsen is de oorspronkelijke standplaats van een verdwenen hunebed niet aangegeven.

3 Wie bouwden de hunebedden?

De hunebedden zijn gebouwd door de eerste echte boerengemeenschappen in Noord-Nederland. Het gaat om boeren die door de archeologen met de naam Trechterbekercultuur worden aangeduid. Deze cultuur heeft hier lang bestaan, van 3400 – 2850 voor Chr., dus meer dan 500 jaar. De Trechterbekercultuur was over een veel groter gebied verspreid, dat tot ver in Scandinavië en Polen reikte. Hierbinnen worden, op grond van de materiële cultuur, verschillende grote groepen onderscheiden. De Noord-Nederlandse boeren maakten deel uit van de Westgroep. De naam Trechterbekercultuur is overigens bedacht door archeologen, die daarvoor een karakteristieke potvorm kozen die over het hele gebied voorkwam, een beker met een trechtervormige hals. Hoe deze vroege boeren zichzelf noemden, weten we niet (en zullen we ook nooit weten), want het waren schriftloze samenlevingen. De kans dat ze zichzelf naar een potvorm hebben genoemd is niet heel groot. Maar ja, archeologen moeten het nu eenmaal doen met materiële overblijfselen. 

De Noord-Nederlandse boeren bouwden hun stenen graven tussen 3400 en 3100 v.Chr. Daarna werden er geen nieuwe hunebedden meer gebouwd. De grafkelders werden echter wel gedurende de hele periode van de Trechterbekercultuur gebruikt voor bijzettingen. Tijdens de laatste fasen werden de doden gecremeerd. Waarom deze vorm van dodenbehandeling opeens opkwam, weten de archeologen niet. Het kan te maken hebben met een verandering in hun opvattingen over het hiernamaals.

4 Wie zorgt er nu voor de hunebedden?

Op een na (D44 bij Westenesch), zijn alle hunebedden in het bezit van de overheid. Een deel is van de Provincie Drenthe en wordt beheerd door Stichting het Drentse Landschap, een ander deel is rijkseigendom en wordt beheerd door Staatsbosbeheer. De overkoepelende zorg voor Nederlands oudste monumenten is in handen van de Hunebedden Beheergroep, waarin de beide terreinbeheerders, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, het Hunebedcentrum en de provinciaal archeoloog van Drenthe vertegenwoordigd zijn. Gezamenlijk dragen zij de zorg voor een goede omgang met deze monumenten, van informatievoorziening tot vandalismebestrijding. 

Omdat de meeste hunebedterreinen rijksmonumenten zijn, kunnen er op basis van artikel 11 van de Monumentenwet 1988 geen ingrepen verricht worden zonder toestemming van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (Amersfoort) is verantwoordelijk voor het in naam van de minister uitvoeren van de monumentenwet.

5 Wie doet er onderzoek naar de hunebedden?

Het oudst bekende onderzoek in een hunebed vond plaats in 1685; de Groningse dichteres Titia Brongersma liet toen één dag graven in het grote hunebed van Borger.

Het eerste serieuze onderzoek werd verricht door de Leidse archeoloog J.H. Holwerda, die in 1912 het hunebeddenpaar van Drouwen aan een opgraving onderwierp. Hierna nam de latere Groningse hoogleraar A.E. van Giffen het van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden over. Van Giffen heeft sommige hunebedden voor een deel, andere volledig opgegraven (zoals D53, het grote hunebed van Havelte).

Het laatste onderzoek waar hij bij betrokken was, was het onderzoek van D26, het hunebed dat op het Drouwenerveld ligt. Dit onderzoek heeft de resten van zo’n 115 potten opgeleverd, die gerestaureerd zijn en nu te bewonderen zijn in het Hunebedcentrum in Borger.

Vandaag de dag zijn archeologen zeer terughoudend in het opgraven van deze monumenten. Ze weten dat toekomstige generaties het veel beter zullen kunnen en meer informatie aan de stenen grafkamers zullen weten te onttrekken. Zonder de inzet van nieuwe technieken en nieuwe vraagstellingen zal er voorlopig niet gegraven worden in de hunebedden. Opgraven kun je tenslotte maar één keer. Dat leidt soms tot stevige debatten. Wat we in de toekomst wel zullen zien is een toenemende belangstelling voor het gebruik van technieken om in de bodem te kijken zonder te graven, het non-destructieve onderzoek.

6 Welke publicaties zijn er over hunebedden?

Anscher, T.J. ten, 1988: Een inventarisatie van de documentatie betreffende de Nederlandse hunebedden, Amsterdam (RAAP-rapport, 16).

Arentzen, W., 2006: Janssiana II. L.J.F. Janssen en de Hunen, Utrecht.

Bakker, J.A., 1979: The TRB West Group, Studies in the Chronology and Geography of the Makers of Hunebeds and Tiefstich Pottery, Amsterdam.

Bakker, J.A. en H.T. Waterbolk 1980: De Nederlandse hunebedden. Rapport uitgebracht op verzoek van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van het Provinciaal Bestuur van Drenthe, Amsterdam/Groningen.

Bakker, J.A., 1988: A list of the extant and formerly present hunebedden in the Netherlands, Paleohistoria 30, 63–72.

Bakker, J.A., 1992: The Dutch Hunebedden,Megalithic tombes of the Funnel Beaker Culture, Ann Arbor.

Bakker, J.A., 2004: Kanttekeningen bij mijn publicaties en enige andere zaken, Baarn.

Bakker, J.A., 2009: The TRB West Group, Studies in the Chronology and Geography of the Makers of Hunebeds and Tiefstich Pottery, Leiden.

Bakker, J.A., 2009: Megalith Research in the Netherlands, 1547-1911,From ‘Giant’s Beds’ and ‘Pillars of Hercules’ to accurate investigations, Leiden.

Bom, F., 1978: Eerste Nederlandse Hunebedgids, Deventer.

Brindley, A.L., 1988: The typochronology of TRB West Group pottery, Palaeohistoria 28, 93-132.

Giffen, A.E. van, 1925-1927: De Hunebedden in Nederland, Utrecht.

Ginkel, E.J., van, 1994, De hunebedden. Gids en geschiedenis van Nederlands oudste monumenten, Assen.

Ginkel, E.J., van, S. Jager en W.A.B. van der Sanden 2005: Hunebedden, monumenten van een Steentijdcultuur, Abcoude.

Huiskes, B., 1990: Steen-namen en hunebedden, raakvlak van naamkunde en prehistorie, Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten, 10).

Janssen, L.J.F., 1848: Drenthsche oudheden, Utrecht.

Klok, R.H.J., 1979: Hunebedden in Nederland, zorgen voor morgen, Haarlem.

Klok, R.H.J., 1999: De Werkgroep Hunebedden, een bestuurlijk-archeologische benadering, Nieuwe Drentse Volksalmanak 116, 126–161.

Klompmaker, H. ,Y. Arentzen en H. Nijkeuter 2003: Hunebedden in de Nederlandse Literatuur, Een literair reisboek, Meppel.

Lier, J., van,1760: Oudheidkundige brieven, bevattende eene verhandeling over de manier van Begraven, en over de Lykbusschen, Wapenen, Veld- en Eertekens, der oude Germanen, en in het byzonder de beschrijving van eenen alouden Steenen Grafkelder, met daarin de gevondene Lykbusschen, Donderkeilen en Donderbylen, enz. By het Boerschap Eext, in het Landschap Drenthe, etc., Den Haag.

Oldenhuis Gratama, L., 1868: Open Brief aan het Collegie van Gedeputeerde Staten van Drenthe, over de zorg voor en het onderhoud der hunnebedden, naar aanleiding der beraadslagingen over dat onderwerp in de vergadering van Provinciale Staten van Drenthe van November 1867, Assen.

Oldenhuis Gratama, L., 1886: De Hunnebedden in Drenthe en aanverwante onderwerpen, Assen.

7 Wie zitten er in de hunebedbeheergroep?

De Hunebedden Beheergroep (HBG) zet zich in voor een duurzaam behoud en beheer van de Nederlandse hunebedden. Daarnaast is de HBG actief in het ontsluiten van deze monumenten voor het publiek met alle middelen – analoog en digitaal – die daarvoor ten dienste staan. In de HBG zijn de beheerders van de hunebedden vertegenwoordigd, de provincie Drenthe, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Hunebedcentrum. Vrijwilligers die de terreinen regelmatig inspecteren, attenderen de HBG op ontwikkelingen zoals vandalisme, illegale graverijen e.d. die om snelle actie vragen. De HBG is de opvolger van de in 1983 opgerichte Werkgroep Hunebedden en sinds 2000 actief.