Dit is een van de meest bijzondere hunebedden van Drenthe.We weten wanneer het is ontdekt – omstreeks 1735 – en precies wanneer het voor het eerst is opgegraven: in 1756. De ingang werd toen nog gevormd door een klein stenen trapje, en archeologen noemen het daarom ook wel het ’trapgraf van Eext’. Het hunebed ligt nog in en onder een grote heuvel. De grote platte deksteen die erop ligt, is bij werkzaamheden in het dorp Eext gevonden en pas in 1976 op het graf geplaatst.
Beschrijving en details van D13
nummer D13
naam Eexter Grafkelder
eigennaam De Stemberg
gemeente Aa en Hunze
eigenaar / beheerder Provincie / Het Drentse Landschap
lengte / breedte 4,3 m / 3,2 m
oorspronkelijk aantal zijstenen / dekstenen 6 / 3
ingangspartij er is geen apart ‘portaal’aanwezig; wel heeft het hunebed een trap met vier treden bestaande uit veldkeien gehad
steenkrans –
oriëntatie 64º 30´
coördinaten N 53 00682; E 006 43.617
topografische aanduiding 244.90/559.11
Bijzonderheden: D13 is ontdekt rond 1735 en spoedig daarna weer vergeten. Het werd leeggegraven door stenenrooiers in 1756 en in datzelfde jaar onderzocht en hersteld door J. van Lier. De ontdekking van het hunebed op 18 april 1756 werd vermeld in de Groninger Courant van 20 april 1756. Bij de graverijen werden talrijke vondsten gedaan – van Lier spreekt zelfs van potten met verbrande botten; deze vondsten zijn later in het ongerede geraakt. Van Liers boek (1760) over D13 is de eerste monografie over een Nederlands hunebed. In 1878 verzamelden Lukis en Dryden vondsten van dit grafmonument ; dit materiaal bevindt zich thans in het British Museum. Vervolgens werden in 1905 nog restauratiewerkzaamheden aan het graf uitgevoerd. In 1927 werd het monument opnieuw aan een onderzoek onderworpen door Van Giffen en in 1984 door J.N. Lanting. Van Giffen vond het trapje terug dat van Lier had afgebeeld (en waarvan in 1757 was opgemerkt dat de treden zeker te klein waren voor reuzen). Lanting richtte zich vooral op de dekheuvel. Hij onderscheidde drie fasen: de oudste die tot het midden van de zijstenen reikte, de middelste, die tot de onderkant van de dekstenen kwam, en de jongste, die ertoe leidde dat de dekstenen aan het oog onttrokken werden. Die laatste ophoging is waarschijnlijk Laat-Neolithisch (2850-2000 v.Chr.), dus van na de TRB-periode. Het hunebed werd gerestaureerd in 1976, waarbij een in Eext, op 21 mei 1976, bij het graven van een rioolsleuf, teruggevonden deksteen werd herplaatst (een andere deksteen ligt mogelijk nog ergens in de grond in de buurt van de dorpskerk). D13 , is Nederlands’ enige ’trapgraf’ (de trap dateert waarschijnlijk uit fase 2). De stenen van de kelder zijn zonder grote kieren tegen elkaar geplaatst, hetgeen opmerkelijk is. De kelder gaat nog schuil in zijn heuvel, wat voor Nederland zeer uitzonderlijk is.


3D model
Professor Van Giffen op bezoek bij D13 in 1918

Van Giffen trof op deze “in uitmuntenden staat” verkerende grafkelder geen dekstenen meer aan. Wel meldt hij dat volgens Van Lier deze reeds in 1756 verwijderd zijn. Ook de 4-tredige stenen trap die naar de ingang leidde, was al verdwenen. Hij wijst er voorts op dat de zijstenen ongebruikelijk dicht op elkaar aansluiten en dat ze naar de kelder gekeerde zijde buitengewoon vlak zijn ; “zelfs als gepolijst”. Net als D12 kreeg de Provincie dit hunebed in 1871 van de Markegenoten van Eext geschonken.
Het standpunt van de fotograaf is op onderstaande plattegrond met een oog aangeduid.
Plattegrond van D13 uit 1925
Uit A.E. van Giffen, De hunebedden in Nederland, Utrecht 1925-1927, plattegrond. D13
Copyright Rijksuniversiteit Groningen, Groninger Instituut voor Archeologie. Mede mogelijk gemaakt door het Wetenschappelijk Fonds van de DPV.

D13 op oude ansichtkaart

Een eind 19e eeuwse gravure met twee hunebedden D13 en D17


D13 als pentekening door Arie Goedhart
Arie Goedhart heeft alle hunebedden vastgelegd als pentekening. Het complete overzicht is te zien op www.hunebednieuwscafe.nl
